Geld als religie

Boodschappen op zondag en geld als religie

Een oude schoolvriend van mij noemt zichzelf met trots ‘zeer principieel’. Het is een fantastische vent met wie ik heerlijk kan sparren maar hij in dit soort opzichten is hij bijna het tegenovergestelde van wat ik ben.

Eén van zijn onwrikbare principes is dat je geen boodschappen moet doen op zondag. Volgens mij vindt hij dat je op zondag überhaupt nergens geld aan mag uitgeven. ‘Waarom niet?’ vraag ik dan. Hij zegt dan: ‘dat zijn principes, Gerko.’ En principes, zo insinueert hij, hoeven geen antwoord te geven op de waarom-vraag. Ze zijn gewoon zo en ze zijn goed. Vaak al generaties lang.

Veel mensen zouden dit een absurd idee vinden. Waarom houd je je aan een regel waarvoor je niet eens een reden kan geven? Maar ik waardeer mijn vriend erg en vind het vooral interessant om te weten hoe hij over dit soort dingen nadenkt.

Overigens gelden zijn principes niet alleen voor hemzelf. Ze gelden (vindt hij) ook voor mij. Als ik hem bel, net als ik op zondag in een winkel of een museum ben, krijg ik er een opmerking over. ‘Op zondag dus gewoon he?’ zegt hij dan. ‘Ja’ antwoord ik. Aan de andere kant van de lijn schudt hij z’n hoofd. En daar blijft het bij.

Het wordt nog fascinerender. Want:

deze jongen overtreedt met grote regelmaat z’n eigen principe.

Ik ben er ondertussen niet meer verbaasd over, maar hij is regelmatig zelf in een winkel te vinden op zondag. Of hij is naar het zwembad geweest. ‘Op zondag gewoon?’ vraag ik dan over de telefoon. ‘Ja, ik weet het’, zegt hij dan. En daar blijft het bij.

Flinterdun, noem ik zijn principes. Maar dat is hij niet met me eens. Ondanks dat hij zijn regel overtreedt, vindt hij namelijk nog even stellig dat je op zondag geen boodschappen moet doen.

En dat vind ik het meest fascinerend: deze vriend van me lijkt geen enkel probleem te hebben om de volgende twee uitspraken in zichzelf te verzoenen:

  • ‘Ik ben zeer principieel: op zondag doe je geen boodschappen’
  • ‘Ik moet vandaag tóch even een boodschap doen (net als vorige week)’

Misschien ken jij ook zo iemand. Ik ben wel benieuwd eigenlijk – laat het me weten in de comments. Werkt het bij die persoon net zo?

Dat vraag ik me af: hoe dan?

Maar mijn vriend lijkt m’n vraag niet te begrijpen. Waarom zou het feit dat hij zijn eigen principes overtreedt moeten betekenen dat hij niet écht vindt dat je op zondag geen boodschappen zou moeten doen?

Ik leer veel van deze oude schoolvriend. En onlangs las ik iets bij de filosoof Zizek wat me hielp om te begrijpen wat hier gebeurt. Volgens hem is dit de hamvraag:

Beoordeel je iemands overtuigingen op basis van wat hij zegt te geloven, of wat hij doet?

  • Iemand zegt: ik ben tegen boodschappen doen op zondag
  • Iemand doet: boodschappen op zondag.

Ik zou zeggen: op basis van het feit dat je niet doet wat je zegt, concludeer ik dat je helemaal niet vindt dat je op zondag geen boodschappen zou moeten doen. Dat je principes flinterdun zijn. Maar deze vriend beoordeelt zijn eigen overtuiging niet vanuit dat perspectief. Hij kijkt slechts naar wat hij vindt, niet naar wat hij doet.

Wat zou jij vinden?

Beoordeel je iemands overtuiging op basis van wat hij zegt of wat hij doet?

Ik heb gemerkt dat verschillende mensen hier verschillend over denken. En in die zin is mijn vriend minder vreemd dan ik eerst dacht.

Sterker nog, diezelfde filosoof Slavoj Žižek deed me inzien dat ik zelf vaak precies zo in elkaar steek als die vriend van mij. En jij waarschijnlijk ook. Het is een trekje van ‘postmoderne mensen’:

We doen allemaal iets anders dan we zeggen te geloven

Niet op het niveau van zondagse boodschappen, zegt Zizek, maar op het niveau van onze ideologische overtuigingen. De manier waarop we naar de wereld kijken. Wat zouden veel mensen zeggen, vandaag de dag, als je ze vraagt naar hun ideologische overtuiging? Steeds meer mensen zeggen: ‘ik heb geen ideologische overtuiging’. Ik geloof in niks.

Dat zéggen ze.

Maar is dat ook wat ze doen, vraagt Slavoj Žižek. Volgens hem niet.

Stel dat toekomstige geschiedkundigen over 500 jaar onze tijd zouden beschrijven. Zouden ze dan zeggen dat we in niks geloofden? Of zouden ze zich vooral verbazen over de dingen waar we wel degelijk in geloven. Schoonheidsidealen. Het ideale carriere pad. De prins op het witte paard. Bekijk maar eens een willekeurige facebookpagina en je weet waar mensen in geloven.

En dan hebben we het nog niet eens over geld.

Zouden historici over 500 jaar geld niet beschouwen als onze belangrijkste religie?

Wacht. Geloven in geld, dat is toch niet hetzelfde als geloven in een godsdienst?

Nee misschien niet. Maar waarom eigenlijk niet? Geld functioneert bij de gratie van ons geloof erin. Geld verbroedert mensen (we kunnen met iedereen handel drijven). Geld is waar we onze zekerheid vandaan halen. Het is waar we niet zonder kunnen. Geld is één van de grootste veroorzakers van angst en (tijdelijk) geluk. Ons leven draait om geld, we bouwen ons leven op vanuit het perspectief van geld. We putten hoop uit geld. We investeren in de groei van ons kapitaal.

Ruil het woord ‘geld’ maar in voor ‘God’. Is dat niet hoe we vaak vroegere culturen beschrijven?

Slavoj Žižek is niet de enige die dit punt maakt. De immens populaire schrijver Yuval Harari schakelt in het boek Sapiens moeiteloos over van ‘geloven in God’ naar ‘geloven in geld’. Beide noemt hij ‘ficties’. Maar dan wel ficties die mensen elkaar doen vertrouwen en zin geven aan het leven. Geld is de belangrijkste fictie van vandaag de dag.

Maar eigenlijk is het niet eens van belang of we het met Harari eens zijn of niet. Het maakt niet uit of we zeggen dat we in geld geloven – we handelen namelijk allang alsof dat zo is. We zijn allemaal als die oude schoolvriend van me.

  • We zeggen: ik geloof nergens in (en al helemaal niet dat geld mijn God is)
  • We handelen ondertussen alsof ons leven in het teken staat van geld

Maar wat is dan onze overtuiging?

Gaan we uit van wat we zeggen te vinden, of gaan we uit van wat we doen?

Ik heb partij gekozen.

Als mijn vriend z’n eigen principes continu overtreedt, dan vind ik ze flinterdun. Non-existent, wat mij betreft. Principes die je niet naleeft, daar heeft niemand wat aan, volgens mij.

Maar dan beoordeel ik mezelf en vele andere postmoderne generatiegenoten net zo. Geld is wel degelijk een religie. Dat blijkt uit ons handelen. Sterker nog, geld-als-religie komt akelig in de buurt van de religie die ik het meeste aanhang.

Hoe ik mijn zoontje leerde zondigen (en hoe het verder moet met hem)

Hoe ik mijn zoontje leerde zondigen (en hoe het verder moet met hem)

In onze kamer staat een blauwe kast. Je kunt er zo’n beetje doorheen kijken, omdat-ie voor een groot gedeelte uit glas bestaat. Een vliegenkast – zo heet dat. Geen idee waarom. Het is een mooie kast, maar hij is ook een beetje fragiel. Als je te hard met de deuren slaat, dan trilt het glas in z’n voegen.

Dat weet mijn zoontje ook. Hij is bijna 1, heet Elon en kruipt als een malle. Als ik net even de kamer uitloop, ziet hij zijn kans schoon. Vliegensvlug kruipt hij naar de vliegenkast. Hij hijst zich op aan de witte knoppen, aarzelt niet en begint wild tegen het glaswerk te slaan. Met twee vlakke handen. Zo hard en snel mogelijk – want hij weet dat het dan niet lang duurt voordat ik terugkom om er een stokje voor te steken.

Superfascinerend natuurlijk, zo’n kast, als je bijna 1 bent. Bij toeval was hij erachter gekomen dat de vliegenkast een fascinerende bak herrie maakte. Vandaag een paar weken geleden.

Nog veel fascinerender is dat slaan op de vliegenkast een directe reactie uitlokt van ouders. Ik denk dat m’n zoontje dat nog veel toffer vindt. Als hij in de box moet en hij heeft er geen trek in, dan kan hij schreeuwen wat hij wil, maar het wordt niet anders. Maar als je één keer hard op die vliegenkast slaat dan heb je beide ouders direct in je buurt. Wauw!

En hoe dat mijn schuld was.
M’n zoontje weet dat het niet mag.
Maar dat maakt het juist zo leuk om op de kast te slaan.
Elon is zondig.
En dat is mijn schuld.

‘Ik ben me door de wet bewust geworden van de zonde’ zou de bijbelschrijver Paulus zeggen. ‘Ik zou immers niet weten wat begeerte was als de wet niet zei: ‘Zet uw zinnen niet op wat van een ander is’.’ Ik ben zondig – de wet maakt me zondig.

Net als bij Elon. Het verbod (niet slaan op de kast!) schept het verlangen. Als het mij niets kon schelen dat hij op de kast sloeg, dan was hij er allang mee opgehouden. Maar ja, het kan me wel iets schelen. Het is een toffe kast, en het glas is dun.

Het probleem van regels stellen
De bijbelschrijver Paulus is één van de meest gelezen denkers in de postmoderne filosofie. Misschien geloof je dat niet, maar het is echt zo. Er is een dominante niet-christelijke denkstroom die helemaal fan zijn van Paulus, en dan specifiek over zijn gedachten over de wet (Romeinen 7).

Wetten, verboden en (impliciete en expliciete) regels roepen altijd een paradox op:

  • Het laat je weten wat niet mag
  • Het creëert het verlangen om dat nou juist wel te doen

Wie tegen een kind zegt dat-ie echt niet in die doos mag kijken, kan uittekenen wat er gebeurt. Wie tegen z’n dochter zegt dat ze echt niet met iemand naar bed mag, loopt precies dat risico.

Wie een boom plaatst in een paradijstuin, met een bordje erop ‘niet van eten’ kan op z’n vingers natellen dat iemand er wel van gaat eten. De verboden boom is oneindig veel interessanter dan al die andere bomen. Het verbod creëert het verlangen naar de verboden vrucht.

  • Hey, daar hangt een lekkere vrucht!
  • Helaas, je mag ‘m niet eten.
  • Maar nu lijkt de vrucht nóg lekkerder

We hebben er allemaal last van
We projecteren dit mechanisme makkelijk op kinderen, maar de reden waarom Paulus en de postmoderne denkers dit zo interessant vinden, is dat we er allemaal last van hebben.

‘Ik wil het goede doen, maar ik doe het niet’, verzucht Paulus.

Kinderen hebben daar last van, maar volwassenen net zo goed. Volwassenen weten dat roken niet goed is, dat vet eten en te veel alcohol niet goed is. En ze weten ook waarom. Zij weten ook dat goedkope kleding, iphones en een boel meer een duistere (productie)kant hebben. Maar ze ze handelen doorgaans anders.

Wij, volwassenen, willen het goede doen, maar we doen het niet. Om allerlei redenen die we onszelf vertellen. Voor de iPhone maken we een uitzondering. En ook voor de H&M. En voor deze ene sigaret. Nee, deze voorbeelden zijn niet officieel verboden, maar zo voelt het vaak wel. Ga maar na hoe je twijfelt over de aanschaf van een nieuwe telefoon. Het lijkt net alsof er wel degelijk een verbod is dat je belemmert. Een verbod door onszelf, of door onze sociale groep (onuitgesproken) opgelegd.

Meestal ga je toch overstag. Je maakt de uitzondering. Maar je weet ook: na deze iPhone komt de volgende, en er komt een volgende sigaret. En die volgende is beter. We maken opnieuw een uitzondering. Dit keer voor iets dat écht tof is. Etcetera.

Hoe moet het verder?
Dat is natuurlijk ook Paulus’ vraag. Hij meent ook een oplossing te hebben, maar die is best lastig te destilleren. Paulus geef Jezus een sleutelrol, die er op de één of andere manier voor heeft gezorgd dat de wet buiten werking wordt gesteld. Jezus heeft de wet niet ongedaan gemaakt, maar vervuld. De wet is nu niet irrelevant, maar niet meer nodig. Zoiets. Best ingewikkeld eigenlijk als je er zo bij stil staat.

Een van de postmoderne filosofen, Slavoj Žižek, begint met een makkelijker punt. Hij zegt: laten we nog even teruggaan naar de paradox van de wet. Want die heeft een aanvulling nodig. De wet schept niet alleen een verlangen, maar tegelijk ook een illusie:

  • Hey, daar hangt een lekkere vrucht!
  • Helaas, je mag ‘m niet eten.
  • Maar nu lijkt de vrucht nóg lekkerder ⇐ illusie!

Op de kast slaan is niet zo cool als Elon denkt. Die ene sigaret is niet zo lekker als wij denken. De iPhone is niet zo tof als dat we onszelf vertellen – de volgende is weer toffer. Waarom wil Elon op de kast slaan? Omdat het cool is maar vooral omdat het verboden is. Als het verbod vervalt, komt Elon erachter dat het zo tof ook weer niet is. Elon’s motivatie zit ‘m vooral in het verbod. Het verbod schept de illusie dat het verbodene supercool is. Maar dat is het niet.

Als we inzien dat wat we najagen een illusie is, zegt Slavoj Žižek, dan lost het verlangen naar het verbodene op. Anders gezegd: als we de illusie van de wet zien, dan ontdekken we dat de dingen die we najagen echt zo tof niet zijn. Wel tof, maar niet zó tof. Elon ziet dat nog niet in – het is de vraag of volwassen mensen het wel kunnen. En daarom is er Jezus, zegt Slavoj Žižek.

Of Jezus bevrijdt
Wel tof, maar niet zó tof. Met dit mechanisme legt Slavoj Žižeks uit hoe hij denkt dat Jezus de wet heeft opgeheven. Het is een onorthodoxe verklaring, maar hij geeft te denken. En het is een interessante manier om te zien hoe postmoderne filosofen Paulus lezen.

Komtie:

Een iPhone, sigaretten, vreemdgaan – wij mensen blijven altijd verlangen naar dingen die eigenlijk niet mogen. Niet van de wet, niet van anderen of niet van onszelf. Als Elon uitgekeken is op de vliegenkast, vindt hij weer iets anders dat hij niet mag maar wel héél graag wil.

En voor elk object van ons verlangen geldt: het is gebaseerd op een illusie. De sigaret, de iPhone en al die dingen meer: ze zijn niet zo tof als we denken. Ze stillen ons verlangen nooit helemaal. We blijven altijd weer op zoek naar iets anders.

Een oneindige keten van verlangens. Steeds verder, steeds toffer. Wat gaat ons hieruit bevrijden?

Zizek zegt: Jezus.
Want Jezus is God.
En God is het ultieme object van ons verlangen.

Als er iets is dat ons verlangen kan stillen – dan is het God. Ultiem stillen. ‘Onrustig is mijn hart, tot het rust vindt in u’ zegt Augustinus. God als de ultieme verlangenstiller. God als sluitstuk van ons zoeken naar vervulling.

God is zelf een illusie
Maar stel nou dat het ultieme object, (God dus) een illusie blijkt te zijn. De ultieme verlangenstiller, bestaat niet. Zou dan niet het hele bouwwerk, de hele keten van illusies in elkaar storten? Zou dat niet het einde van het verlangen zijn? Zou dat niet dé manier zijn om in te zien dat wij mensen, illusies najagen?

En precies dat, stelt Slavoj Žižeks is wat er gebeurt in het Nieuwe Testament van de bijbel. God wordt mens. De God waarvan niemand in het jodendom een beeld mocht maken. Hij loopt ineens onder de mensen rond – hij luistert naar de naam Jezus. En dan wordt hij, net als al zijn profetische voorgangers, gevangen genomen, veroordeeld en ter dood gebracht.

Daar hangt hij, God, aan een kruis. In de persoon van Jezus. Als hij bijna sterft, dan schreeuwt hij het uit. En dan sterft hij echt. Het onvoorstelbare gebeurt. God is dood.

Wij kennen dit verhaal, maar eigenlijk is het natuurlijk bizar. Een God die sterft, dat is het laatste wat je verwacht dat God zou doen. Wat je verwacht van God is dat hij (op het laatste moment misschien) van het kruis afstapt. Maar nee. In plaats daarvan schreeuwt hij het uit: ‘mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’

Heel symbolisch: als Jezus sterft, scheurt het voorhangsel in de tempel. Het doek dat God afschermde van de mensen. Iedereen in de tempel kan opeens rechtstreeks de heiligste plek van Jeruzalem inkijken. Wat zien ze? De ruimte is leeg.

God als illusie – het klinkt tamelijk onchristelijk. Het klinkt als Friedrich Nietzsche. Maar volgens mij heeft Slavoj Žižek een paar interessante thema’s te pakken.

  • Van die ene sigaret kun je teveel verwachten (of van de nieuwste iPhone) – zou je ook teveel van God kunnen verwachten?
  • Is het idee dat God niet doet wat mensen denken dat hij doet – en niet is wat mensen denken dat hij is, wel zo onchristelijk als het klinkt? De ongrijpbaarheid van God is een terugkerend thema in het oude testament.

Liefde
En er is nog een laatste punt dat Slavoj Žižek maakt. En daar zit de oplossing in voor Elon, jouw en mijn probleem met de wet, volgens Slavoj Žižek.

Als de God-van-de-wet sterft, komt er ruimte voor de God-van-de-liefde. En als er iets is dat tegenovergesteld is aan de wet, dan is het de liefde. Slavoj Žižek somt op:

  • De wet verbiedt, maar de liefde moedigt aan. ‘Heb uw naaste lief’.
  • De wet schept verlangen, dat door iets perfects vervuld moet worden
  • Maar de liefde kan doen verlangen naar iemand ondanks (of juist dankzij!) imperfectie.
  • Kun je houden van iemand die perfect is?
  • Kun je houden van een God die perfect is (de God-van-de-wet)? De God die het ultieme, perfecte object van verlangen is?
  • Of kun je eerder houden van een God die niet perfect is – eentje die hangt aan een kruis en zijn onvermogen uitschreeuwt?

Wilde ideeën
Ja,Slavoj Žižeks bijbelinterpretatie is tamelijk onorthodox. Ik vind het fascinerend, hoewel ik zelf nog niet altijd goed weet wat ik ermee aan moet. In mijn boek ‘Ongeneeslijk Religieus’ sta ik stil bij deze theorie van Slavoj Žižek en een aantal anderen denkers. Daar zoek ik ook verder naar of je iets kunt met deze theorie.

Eén ding weet ik wel.
Wat Zizek over God zegt, dat zou ik maar al te graag op mij en Elon betrekken.

Uiteindelijk wil ik geen vader-van-de-wet zijn – maar een imperfecte, onvolmaakte vader-van-liefde.

Waarom ik ongeneeslijk religieus ben

(gedeelte uit mijn boek: www.ongeneeslijkreligieus.nl

Vlak voor mijn achttiende verjaardag ging ik op bezoek bij een professor. Bij hem thuis op de bank. Koffie met een koekje erbij. Hij ging naar dezelfde kerk als ik (zo kende ik hem) en ik wilde hem om raad vragen. Ik was bijna klaar op de middelbare school en ik zou gaan studeren. En de grote vraag was: waar? Met een aantal vrienden had ik vier plekken bezocht: Utrecht, Amsterdam, Kampen en Apeldoorn. In die laatste twee steden bestond de universiteit uit maar één faculteit: theologie. Avondenlang maakte ik lijstjes met voors en tegens per stad.

Ik ben opgegroeid in wat sommige mensen de ‘laatste zuil van Nederland’ noemen: de gereformeerd vrijgemaakte kerk. Ik ging naar een gereformeerd vrijgemaakte basisschool, een vrijgemaakte middelbare school en ik werkte in de zomer op een vrijgemaakte camping. Bij ons thuis werd de vrijgemaakte krant gelezen, ’s zondags ging ik twee keer naar de kerk, doordeweeks volgde ik catechisatie en ging ik naar de vrijgemaakte jongerenvereniging. Mijn vrienden waren allemaal vrijgemaakt, mijn familie was vrijgemaakt, mijn docenten waren vrijgemaakt en bij de verkiezingen stemde iedereen op de vrijgemaakte partij. Ik vroeg de professor: ‘Zou het niet goed voor mijn ontwikkeling zijn om ook eens andere plekken te zien?’

Een goed gereformeerde basis
Als je theologie gaat studeren, is er een dikke kans dat je dominee wordt. Zeker als je theologie gaat studeren in de vrijgemaakte kerk. Ook ik hield er rekening mee dat ik op een dag dominee zou worden. Maar, zo had ik bedacht, zou je nu juist van een dominee niet willen dat-ie iets meer weet van de wereld? Amsterdam leek me wel wat. De professor zei: ‘Niet verstandig. Ga naar Kampen, daar krijg je een goed gereformeerde basis. Pas daarna zou je naar Amsterdam kunnen.’

Ik had het natuurlijk kunnen weten. De professor werkte op die vrijgemaakte universiteit – natuurlijk zou hij me aanraden daarheen te gaan. Maar ik was vooral verbaasd. Ik was namelijk zelf allang overtuigd van mijn eigen argument dat het goed was om verder te kijken dan mijn eigen achtergrond. En ik kon me niet voorstellen dat hij het niet met me eens zou zijn. Natuurlijk moet je je ook buiten je eigen kaders begeven. Dat levert alleen maar voordelen op. Dacht ik. Hij dacht er anders over.

Ik besloot naar Amsterdam te gaan. Ik had alle voors en tegens op een rijtje gezet. Gewikt en gewogen. En uiteindelijk hakte ik de knoop door. ‘Daar moeten we het nog eens over hebben,’ zei een predikant die ik goed kende. Het is er nooit van gekomen. En er was een vrouw uit mijn kerk die zei: ‘Als je naar Amsterdam gaat, zul je je geloof verliezen.’

Maar ik was daar niet bang voor. Ik was gepokt en gemazeld in de vrijgemaakte theologie en had me deze helemaal eigen gemaakt. Ik geloofde erin. Met alles erop en eraan. En ik twijfelde er niet aan dat een stevig geloof bestand zou zijn tegen een studie in Amsterdam. Ik begreep de voorzichtigheid ook niet. Alsof theologie studeren in Amsterdam een soort universeel recept is voor het kwijtraken van je geloof. Wie dat zegt, dacht ik altijd, heeft niet echt een hoge pet op van z’n eigen geloof. Wie dat zegt, vond ik, moet zich afvragen of-ie het zelf allemaal wel gelooft.

Investeren in mijn persoonlijk geloof
Wel had ik bedacht dat ik me goed moest voorbereiden. Geloofsverlies zou wel op de loer liggen in Amsterdam (of in andere steden dan Kampen). En dus moest ik naast studeren ook blijven investeren in mijn persoonlijk geloof. Als ik de hele dag op college wetenschappelijk met de Bijbel bezig was geweest, dan moest ik niet ‘s avonds op de bank niksdoen. Nee, dan moest ik ‘s avonds alsnog diezelfde Bijbel erbij pakken, maar dan voor een persoonlijke lezing. En voor gebed. Op die manier zou het mogelijk moeten zijn om én in Amsterdam te studeren én mijn geloof te behouden.

Als je naar Amsterdam gaat, zul je je geloof verliezen. Ze bleek toch gelijk te hebben. Althans: het vastomlijnde geloof dat ik had aangehangen in mijn jeugd begon al snel te kraken in z’n voegen. Ik hoorde dingen op de universiteit die ik nog nooit had gehoord. Erger nog, ik hoorde dingen waarvan ik mezelf afvroeg: waarom heb ik mezelf dit nooit afgevraagd?

‘Leg de twee stambomen van Jezus maar eens naast elkaar’, zei een docent. ‘Ze komen voor een belangrijk deel niet overeen.’[1] En ik dacht: hoe bestaat het. Hoe bestaat het dat ik nooit eerder heb bedacht dat je die twee kunt vergelijken? Waarom is dit in al die uren Bijbelstudie in mijn leven nooit voorbij gekomen? Hoe kan het dat die manier van Bijbellezen zo nieuw voor me is?

Ik ging in korte tijd van absolute zekerheden over naar absolute twijfel. Na een jaar was ik definitief de weg kwijt. Ik kon de schijn nog een tijdje ophouden voor mezelf. Het ging goed met me, ik vond studeren leuk. Razend interessant zelfs. Maar de impact van alles wat ik leerde boorde zich dwars door me heen. En hoe langer dat duurde, hoe meer ik inzag dat veel overtuigingen van vroeger één voor één op de helling kwamen te staan.

Reddeloos verloren?
Ik weet niet zeker of ik definitief mijn geloof verloor. Op sommige momenten wist ik zeker van wel. Soms nu nog wel. Maar ik heb het nooit zo uitgesproken: ‘ik geloof niet.’ Dat heb ik nooit gewild ook. Maar voor de achterblijvers uit mijn jeugd is het waarschijnlijk een uitgemaakte zaak. Veel van wat ik vroeger geloofde, geloof ik nu echt niet meer. Ten opzichte van mijn achtergrond ben ik reddeloos verloren. In mijn jeugd heette dit ‘het hellende vlak’. Als je eenmaal aan één ding begint te twijfelen, ga je op den duur aan alles twijfelen. Als je niet meer gelooft in een zesdaagse schepping, of Jona in de walvis, wat houd je dan nog over? Een drogreden, leerde ik later. Maar de vlieger ging wel op in mijn geval.

En toch. Hoe minder ik ben gaan geloven, hoe minder ik het kan loslaten. Dat zie ik ook bij anderen om me heen. Meestal niet op een directe manier. Niet dat ik nachtenlang lig te malen over wat waar is. Of dat ik elke zondagochtend denk dat ik in de kerk zou moeten zijn. Maar wel op deze manier: dat ik bovenmatig geërgerd kan zijn over streng religieus gedachtegoed. Of de collectieve gêne die ik voel als een gesprek met mijn (veelal ex-christelijke) vrienden soms raakt aan christelijke thema’s. Dat ik geïrriteerd word van christelijke liedjes uit mijn jeugd. Ik heb een hekel aan christelijke liederen zingen. Alles in mij verzet zich ertegen.

Maar ook op een positieve manier: ik vind theologie nog steeds interessant. Op vakantie lees ik boeken over God. Soms moeilijke theologie. Ik vind het belangrijk om geloven niet af te doen als iets achterlijks. Ook niet als het over de islam gaat (ik geef er veel cursussen over). En ik erger me aan mensen die zich te overduidelijk afzetten tegen hun christelijke achtergrond. Het is duidelijk. Ik ben ongeneeslijk religieus.

Afscheid van het vertrouwde
Sommige mensen zeggen: dat ongeneeslijk-religieus-zijn is het loskomen van het geïndoctrineerde systeem uit je jeugd. Als je je leven lang gebrainwasht bent in een bepaalde manier van denken, dan kost het heel veel tijd om er vanaf te komen. Je raakt het nooit helemaal kwijt. Arme jij. Dat vind ik sterk overdreven, zo heb ik dat nooit beleefd. Maar ik ken genoeg mensen voor wie het echt zo voelt. Mensen die hun geloofsopvoeding (licht) traumatisch noemen.

Natuurlijk, ook voor mij geldt dat de verwerking van mijn jeugd me ‘ongeneeslijk religieus’ maakt. Logisch, want je geloof kwijtraken is een verlieservaring. Er is sprake van rouw. Mijn vroegere geloofsopvattingen hoorden bij mij. Ik hield ervan. En nu ben ik ze kwijt. Je kunt het ook coming of age noemen. Je wordt volwassen. De kindertijd is voorbij. Je neemt afscheid van alles wat oud en vertrouwd is. En ik moet me natuurlijk ook verhouden tot mijn vroegere zelf. Tot mijn vroegere achtergrond, waar mijn ouders nog steeds deel van uitmaken.

[…]

Ooit volgde ik een college filosofie bij professor Van Woudenberg. Het ging over beliefs: overtuigingen van allerlei aard. Niet per se religieuze overtuigingen, maar ook politieke of maatschappelijke overtuigingen. Bijvoorbeeld de overtuiging dat het niet goed is om je kind in te enten.[2] De vraag tijdens het college was: hebben deze mensen zelf gekozen voor de overtuiging dat ze hun kind niet moeten inenten?

Natuurlijk! is dan de eerste gedachte. Zeker bij zo’n belangrijke overtuiging. Je gaat er niet van uit dat iemand op een dag wakker is geworden en dacht: hé, ik vind inenten opeens onzin. Nee, iemand heeft nadrukkelijk een keuze gemaakt. Een heel bewuste keuze, en eentje met een heleboel mogelijke consequenties.

Maar werken overtuigingen wel zo? vroeg Van Woudenberg zich af. Kan ik er bijvoorbeeld nu voor kiezen om inenten onzin te vinden? Probeer het eens. Nu. Hier. ‘Ik ben nu écht tegen inenten.’ Lukt het? Mij niet. Ik kan wel doen alsof ik inenten niet belangrijk vind, maar ondertussen vind ik het wel belangrijk.

Geloven is geen keuze
Probeer het met een onschuldiger voorbeeld: kan ik nu besluiten dat ik geloof dat de maan van kaas is? Zo van: ik geloof vanaf nu volledig dat datgene wat we de maan noemen, geen brok van steen is, maar een enorme homp kaas. Van koeienmelk. Kun je daarvoor kiezen? Nee. Want ook al probeer je het, je gelooft dat gewoon niet.

Eigenlijk geldt dat voor alle overtuigingen. Ik kan niet ineens besluiten om een andere politieke oriëntatie te hebben dan ik heb. Ik kan niet kiezen vandaag ook maar eens te geloven dat de maanlanding nep was. Waarom niet? Nou, om te beginnen om deze reden: ik geloof dat niet. Ik geloof wat ik geloof, en ik ben daar (blijkbaar) niet zomaar van af te brengen.

Gek eigenlijk. Want dat lijkt niet te rijmen met de manier waarop we omgaan met mensen die andere overtuigingen hebben dan wijzelf. Jij bent tegen inenten en ik vind daar wat van. Wat als jouw kind ziek wordt? Dan is het jouw schuld. Waarom? Omdat niet-inenten jouw overtuiging was. Blijkbaar houd ik jou verantwoordelijk voor die overtuiging. En als iemand denkt dat Amerikaanse machthebbers zelf de aanslag op 9/11 hebben veroorzaakt, dan vinden we daar iets van. We houden ze verantwoordelijk. Je gelooft in sprookjes, zeggen we dan. Stop daarmee. Geloof dat niet meer. Maar dat gaat dus niet.

Iemand kan niet opeens kiezen iets anders te geloven dan wat-ie gelooft. Jij kunt niet ineens geloven dat de maan van kaas is. En wie eenmaal gelooft dat 9/11 een complot was, kan niet op één moment kiezen iets anders te geloven.[3]

Verantwoordelijk voor wat je gelooft
Een vreemde patstelling. Het lijkt een beetje op mijn ervaring in Amsterdam. Kon ik wel kiezen om mijn geloof te behouden? In eerste instantie zou ik zeggen: ja. Dat had gekund. Als ik het wilde. Maar zo voelde het niet. Sterker nog: als ik zou proberen om wel gelovig te blijven, dan zou het onecht voelen. Het zou voelen dat ik wel zeg te geloven dat de maan van kaas is, maar daar ondertussen helemaal geen barst van geloof. Ja, ik kan wel zeggen dat ik in Jona in de walvis geloof, maar ik geloof daar helemaal geen snars van. Waarom niet? Nou ja, er zijn redenen voor. Maar het begint hier: omdat ik het niet geloof.

De volgende vraag is dan: als mensen niet kunnen kiezen waarin ze geloven, kunnen we mensen dan ook niet verantwoordelijk houden voor wat ze geloven? Zijn mensen volstrekt onschuldig wat betreft hun overtuigingen? Moeten we concluderen dat mensen er niks aan kunnen doen dat ze vinden dat inenten niet belangrijk is? Nee, natuurlijk niet.

Van Woudenberg stelt:[4] we houden mensen wel degelijk verantwoordelijk. Niet voor wat ze vinden, maar voor hoe ze tot hun overtuigingen zijn gekomen. Als mijn buurvrouw gelooft dat 9/11 een samenzwering was, dan werd ze niet op een dag wakker met die overtuiging. Nee, mijn buurvrouw is tot die overtuiging gekomen na diepgravend onderzoek. Ze heeft net zo lang allerlei samenzweerderige blogs gelezen, totdat ze overtuigd was. En we houden haar verantwoordelijk voor dat traject, niet zozeer voor de uitkomst.

Als een tante van mij tegen inenten is, dan is daar waarschijnlijk een proces van overwegen aan voorafgegaan. En bij dat overwegen heeft zo iemand de medische wetenschap minder hoog aangeslagen dan andere overwegingen. En dat proces vinden veel anderen laakbaar. De overweging die leidt tot een overtuiging, daar had iemand op moeten bijsturen. De overtuiging zelf is bijna een logisch gevolg van de overwegingen.

Anders gezegd: als je heel lang op het internet zoekt naar samenzweringstheorieën, dan wordt de kans veel groter dat je erin gaat geloven. Als je inderdaad de medische wetenschap gaat wantrouwen, dan is er een grote kans dat je op een dag tegen inenten bent. Die gevolgtrekking is relatief logisch. En dus zouden we iemand niet verantwoordelijk moeten houden voor de uitkomst, maar voor het proces dat eraan vooraf is gegaan.

Als een boemerang terug
Precies wat die vrouw uit de kerk tegen mij zei, toen ik overwoog in Amsterdam te gaan studeren. ‘Als je naar Amsterdam gaat, zul je je geloof verliezen.’ En precies waar die professor me voor waarschuwde. Zij zeiden al: je moet het proces niet willen aangaan. Het pad dat je gaat afleggen, riskeert heel sterk de verkeerde uitkomst. Een uitkomst die ik zelf, toen, op de bank bij die professor, niet eens zou willen.

Dan hadden ze toch gelijk. Ik had niet naar Amsterdam moeten gaan. Mijn argument dat het goed was om kennis te maken met andere ideeën kreeg ik als een boemerang terug. Want voor de duidelijkheid, daar op de bank bij de professor was ik absoluut niet van plan om mijn geloof kwijt te raken. Maar het gebeurde wel, precies zoals zij zeiden. En dus had ik, met terugwerkende kracht, niet naar Amsterdam moeten gaan. Een gekke conclusie. Hij zit me ook niet helemaal lekker. Maar ik weet niet goed waarom.

Mijn baby en het trauma van het bestaan

Mijn baby en het trauma van het bestaan

Ik ben net vader. Zo’n 5 maanden ondertussen. En als ik met m’n zoontje door het huis loop, dan staan we soms stil voor de spiegel. Hij lacht net zo vrolijk naar mijn spiegelbeeld als naar mijzelf.

Tegen zichzelf in de spiegel lacht-ie ook. Volgens mij denkt hij er niks bij. Of: nog niks. Er zijn namelijk hele theorieën over babys en spiegels, maar die beginnen pas vanaf 6 maanden. En dus kan ik nog een maand ongedwongen voor de spiegel staan voordat de ellende begint.

De spiegel-fase

Tussen de 6 en 18 maanden ontwikkelt een kind een idee van een ‘zelf’, zeggen die theorieën. Het duurt even voordat het besef helemaal doordringt (soms wel een jaar dus), maar dan is het er ook echt: ik ben iemand. ‘Ik’ ben een ‘ik’.

Het is een typisch mensen-dingetje. De meeste dieren hebben geen gedachten bij spiegels. Maar volgens die psychotherapeutische theorieën is het één van de meest ingrijpende dingen die je als mens meemaakt. De spiegel-fase, noemt Jacques Lacan het.

Het trauma van het bestaan

De filosoof Peter Rollins noemt het ‘het trauma van het bestaan’ en iedereen heeft er last van. Ook jij. Wat gaat m’n arme zoontje overkomen?

Stel je voor dat je nog nooit je eigen spiegelbeeld gezien zou hebben. Op een dag liep je langs een spiegel. Wat zou je dan denken? Natuurlijk herken je snel genoeg dat de spiegel een weergave is van jou. Maar dan zie je jezelf dus voor het eerst.

Goeie kans dat je eerst verrukt bent. Hey! Dat ben ik! Zo zie ik er dus uit! Maar waarschijnlijk verdwijnt de blijdschap snel. Want je hebt een plekje onder je oog. En je mond staat een beetje scheef. En je hebt meer vetrollen om je middel dan je dacht. ‘Ben ik dat?’

En natuurlijk ben jij dat wel en niet. Je bent het wel wat betreft je buitenkant. Vrij confronterend zelfs. En je bent het niet omdat je meer bent dan je buitenkant. Je ziet er vrolijker uit dan je bent (of andersom) en je bad-hair-day zegt niets over je gedachtenroersels: ben ik dat?

Facebook

Ook een baby zal zo’n soort ervaring ontwikkelen, zegt Lacan. Dat wat hij in de spiegel is, is hij wel én niet. Resultaat: een gevoel van vervreemding.

Hoe ouder hij wordt, hoe meer mijn zoontje zich bewust zal worden van deze vervreemding. Facebook representeert hoe hij wil dat hij zou willen zijn, net als z’n kledingkeuze en z’n stoere praat. En ‘s avonds in z’n eentje in bed, piekert hij over wie hij nou echt is. Het zal hem niet anders vergaan dan jou en mij.

Nog meer vervreemding

En dan komt er nog iets bij. Want als je weet wat ‘ik’ is, weet je ook wat ‘niet-ik’ is. Mama bijvoorbeeld. Of Sophie de giraf. De spiegel-fase creëert vervreemding. Er ontstaat scheiding. Mama heeft haar eigen leven. Sophie de giraf weet niet wat ik voel. Ergens in de spiegel-fase (en de tijd daarna) ontstaat een enorm gevoel van verlies. Eerst was alles één en nu ben ik alleen.

Dat arme kind.

Misschien denk je: wat een onzin, al dat gepsychologiseer op een klein kind.

Natuurlijk maakt een kind dit niet zo mee als Jacques Lacan het kon opschrijven. Wel kon Lacan met deze theorie een diepgaande menselijke ervaring verklaren. Een ervaring die dieren niet hebben.

Zijn theorie verklaart waarom je als mens zo onverzadigbaar bent. Zo onvermoeibaar op zoek naar voldoening, bestemming en betekenis. Op Facebook lijkt het meestal alsof we tevreden en gelukkig zijn, maar als we alleen zijn en in bed liggen valt dat altijd weer tegen.

Op dat gevoel draait de kledingindustrie. En de filmindustrie en de entertainmentindustrie. En ook de babyindustrie trouwens. Als je dit hebt dan ben je echt voldaan. En natuurlijk weten we al lang: ja, voor even. Daarna ga je op zoek naar het volgende. Het maakt mensen gedreven en creatief, maar ook verbeten, gefrustreerd en burn-out.

De fruitautomaat van het leven: religie, spiritualiteit, auto’s.

Sommige mensen nemen hun toevlucht tot de spiritualiteit. Oosterse spiritualiteit is in onze tijd erg in trek. En die spiritualiteit zegt: die scheiding die je ervaart is een illusie. Er is geen vervreemding, er is geen ‘ik’ en geen ‘jij’: alles is één. Je zou kunnen zeggen dat deze mensen verlangen naar de status waar mijn zoontje nu nog zo gelukzalig in verkeert.

De religieuze industrie draait er ook op. ‘Kom naar mij en ik zal je rust geven’, wordt Jezus dan aangehaald. ‘Onrustig is mijn hart tot het rust vindt in u’, volgens Augustinus. In veel kerken hoor je zeggen: alleen God kan je echt vervullen. Geef je helemaal aan hem. Geloven in God wordt één van de manieren om je binnenste op te vullen.

Maar de filosoof Peter Rollins noemt dit ‘erfzonde’. Steeds maar zoeken naar ‘afgoden’ die ons kunnen vervullen. Welkom bij de fruitautomaat van het leven: kies je voor een nieuwe auto, een baby, spiritualiteit of Jezus?

Godverlaten

Denkers als Peter Rollins en Lacan zeggen: de spiegel-fase berust op een illusie. Het gevoel dat je iets kwijt bent geraakt (de eenheid van alles) is een foutief idee. Of je dat nou als baby al beseft of pas later. Spiritualiteit die terug wil naar de eenheid van alles – het is een denkfout.

Want die eenheid was er nooit. Jij bent altijd al afgesloten geweest van de rest. Of je nou 6 maanden of 30 jaar oud bent. Dat gat dat je ervaart tussen jou en de ander is integraal onderdeel van mens-zijn. Niets kan dat opvullen. Ook geen religie of spiritualiteit. En natuurlijk wist je dat al lang. Deal er maar mee, er is niets dat je gevoel van onvoldaanheid ooit helemaal zou kunnen opvullen. Zelfs Jezus niet.

Slecht nieuws? Het ligt eraan. Als je ooit dacht volledige bevrediging te kunnen krijgen wel ja. Maar misschien goed nieuws voor als je uitgeblust bent geraakt. Innerlijk verdeeld zijn, onzeker zijn, zoekend zijn – het hoort bij mens-zijn.

Wen er maar aan. Je hebt er je leven de tijd voor.

Ongeneeslijk religieus

In een nieuwe blogserie over filosofie en het geloof in God, neem ik je mee in de vraag hoe we zijn geworden wie we zijn: seculiere, postmoderne mensen, levend in de tijd van de dood van God. Langs verschillende historische gebeurtenissen en filosofische vragen kan er zo een beter begrip van jezelf en de huidige tijd ontstaan. En ik evalueer of ze een punt hebben, filosofen die zeggen: ‘misschien staat God ook weer op’. Klik hier voor mijn boek: Ongeneeslijk Religieus.

Waarom blijft geloof zo hardnekkig bestaan?

Ongeneeslijk religieus

In een nieuwe blogserie over filosofie en het geloof in God, neem ik je mee in de vraag hoe we zijn geworden wie we zijn: seculiere, postmoderne mensen, levend in de tijd van de dood van God. Langs verschillende historische gebeurtenissen en filosofische vragen kan er zo een beter begrip van jezelf en de huidige tijd ontstaan. En ik evalueer of ze een punt hebben, filosofen die zeggen: ‘misschien staat God ook weer op’. Klik hier voor mijn boek: Ongeneeslijk Religieus.

Een stoppen-met-geloven-syndroom

‘Ik heb nog nooit zo weinig in God geloofd, maar ik ben er ook nog nooit zó mee bezig geweest’, zei iemand laatst tegen me. Sommige mensen noemen dat het Maarten ‘t Hart-syndroom. Je rekent af met het geloof, maar je blijft er je leven druk mee.

De filosoof Gianni Vattimo is ook zo iemand. Z’n filosofie noemt hij: christelijke filosofie voor het postmodernisme. Maar toen een interviewer hem eens vroeg waarom hij zichzelf ‘christen’ noemde, zei hij: ik kan er niet aan ontkomen. Wat ik ook doe, het blijft bij me. Zelfs als ik me geen christen noem, dan blijf ik ermee geassocieerd (want ik ben het niet). Ik kom er nooit meer vanaf.

En zo kan iets in z’n afwezigheid heel sterk aanwezig zijn. Hier nog twee voorbeelden:

1. Bang voor niks

Ooit fietste ik door de regen langs een rij geparkeerde auto’s. En niet veel later lag ik met ontzettende hoofdpijn op de grond. Wat was er gebeurd? Van omstanders hoorde ik dat er een portier was opengeduwd, net toen ik er langs kwam. Ik belandde op m’n hoofd en had een lichte hersenschudding.
Sindsdien ben ik bang voor iets dat er in principe niet is. Want ik kijk altijd goed uit, maar ik had dit niet kunnen zien. En dat is een beangstigende gedachte. Je kunt opletten wat je wilt, maar in het verkeer kun je geraakt worden door iets dat je niet kunt zien. Hoe moet je je daarop voorbereiden?

2. De aanwezigheid van niks

Stel je gaat op date. Om 20:00 heb je afgesproken en je bent op tijd in de kroeg. Het is druk en lawaaiig. Je vindt het loeispannend, maar hebt er ook wel zin in. Maar als het 20:00 is geweest, is je afspraak er nog niet. Gek. Je wacht nog eens tien minuten. Nog niets. En je zit daar, tegenover een lege stoel, in een druk en vol café.

Daar in die kroeg, is er van alles aanwezig. Lawaai, muziek, mensen, drank. Maar datgene wat voor jou het meest aanwezig is, is de afwezigheid van iets: je date. Anders gezegd: de afwezigheid van die persoon voel je in je hele lijf. De lege stoel voor je, vult je hele denkraam.

De aanwezigheid van een dode God

Zo werkt het met veel postmoderne christenen. Ze geloven minder dan ooit, maar ze zijn er meer dan ooit mee bezig. Hoe minder God ze overhouden, hoe meer de vraag naar God hen blijft bezighouden.

Misschien word je wel eens moe van jezelf. Ik zal je vertellen waarom.

God in je broekzak

Postmoderne mensen staan in de wetenschappelijke traditie. En in die wetenschappelijke traditie wordt het verlangen van de mens zoveel mogelijk te beheersen bevredigd. ‘Ons brein’, zo hoorde ik een neurowetenschapper zeggen, ‘is ingericht om zoveel mogelijk zekerheid over de toekomst te krijgen’. Wij mensen, zoeken patronen en proberen daarmee te weten wat ons morgen (ongeveer) te wachten staat. Wetenschap is daar een geweldig hulpmiddel voor.

Sterker nog: je zou kunnen stellen dat de geschiedenis van de afgelopen 500 jaar bewijst dat wetenschap hier veel beter bij helpt dan geloven in God. Wetenschap heeft ons gigantisch veel gebracht. En zo werd onze wereld steeds meer gerationaliseerd. Van economie tot liefde tot samenleven – we proberen overal grip op te krijgen. En natuurlijk proberen we dat ook met God. Net als tijdens die uitgebleven date, probeer je te vatten wat er is gebeurd. Je probeert rationeel grip te krijgen op de situatie. Je probeert God te pakken in een cognitief denkkader.

Maar dat kan niet.

Gelukkig maar – zegt iemand als Vattimo (en andere postmoderne filosofen).

Stel je voor

Als onze wereld volledig rationeel en voorspelbaar zou zijn, dan zou alle magie en mysterie verdwenen zijn.
Als onze wereld volledig rationeel en voorspelbaar zou zijn, dan is er geen reden om te geloven dat onze twee gruwelijke wereldoorlogen geen vervolg zullen krijgen.
Als onze wereld volledig rationeel en voorspelbaar zou zijn, waar kun je dan nog op hopen als het leven je tegenzit?

Filosofie na de dood van God

Gods dood (Nietzsche), maakte ruimte voor een come-back. Via niet-christelijke filosofen als Derrida. Want die filosofen gingen op zoek naar hoe het verder moest, na de dood van God en het morele faillissement van de mens. En die filosofen ontdekten dat we het uiteindelijk niet moeten hebben van ‘het mogelijke’ – van het voorspelbare, van het rationele, het wetenschappelijke.

Deze filosofie ontdekte dat we het moeten hebben van de hoop op het onmogelijke.

Dat is wat een poëet doet, als hij tevergeefs probeert woorden te geven aan wat er in haar leeft. En een kunstenaar, die z’n ziel nooit helemaal op het doek krijgt. Dat is wat je voelt als je muziek hoort die je even helemaal vervult en daarna achterlaat met een verlangen naar meer.

Realisten en dromers

Je hebt realisten en je hebt dromers. Realisten houden de touwtjes in handen. Ze maken plannen voor de toekomst: een geanticipeerde toekomst, waarvan ze ongeveer weten hoe die eruit ziet. Ze komen er heel ver mee.

En je hebt dromers. Zij houden ook rekening met die geanticipeerde toekomst (het zou dom zijn om dat niet te doen), maar dromers houden een gaatje over. Ruimte voor het onverwachtse, ruimte voor het onmogelijke. Ruimte voor dromen en voor hoop. Ruimte voor een ‘absolute toekomst’ – eentje die je niet ziet aankomen. Als een dief in de nacht, als een ongeluk in een onverwachtse hoek en als een onmogelijke droom.

God is onmogelijk

De geanticipeerde toekomst gaat over worden wie je al bent, maar dan ouder (en rijker misschien). De absolute toekomst, die van de dromers, gaat over verandering. Nieuwe schepping, nieuw leven, worden als een kind (zie dit blog). De theologen in deze traditie zeggen: die absolute toekomst, dat is waar Jezus het over heeft.

Het verklaart waarom mensen die hun schaapjes op het droge hebben, slechte dromers zijn. Ze gaan lekker en de toekomst ziet er goed uit. Echte dromers vind je bij mensen die aan de grond zitten. Voor wie het leven tegenvalt, de mensen die God niet geholpen heeft. Zij voelen ‘m het sterkst: de roep van het ‘event verborgen in het woord ‘God’’.

‘I have a dream’ zei Martin Luther King. Die droom is nog steeds niet uitgekomen. Maar het heeft miljoenen mensen in beweging gezet. De afwezigheid van waar hij van droomde, was meer voelbaar dan al het andere.

En zo is het met God. Hij stierf in de 19e eeuw. Gelukkig maar. Hij was onmogelijk geworden. Maar zijn dood wekt een verlangen op dat mensen in beweging zet. Op zoek naar de mogelijkheid van een onmogelijke God.

De “comeback van God in de filosofie”

We geloven niet meer in een God die vanuit de hemel ons leven regelt. Maar er is ook iets verloren gegaan. Sommige mensen spreken van een comeback van God.

Ongeneeslijk religieus

In een nieuwe blogserie over filosofie en geloven in God, neem ik je mee in de vraag hoe we zijn geworden wie we zijn: seculiere, postmoderne mensen, levend in de tijd van de dood van God. Langs verschillende historische gebeurtenissen en filosofische vragen kan er zo een beter begrip van jezelf en de huidige tijd ontstaan. En ik evalueer of ze een punt hebben, filosofen die zeggen: ‘misschien staat God ook weer op’. Klik hier voor mijn boek: Ongeneeslijk Religieus.

Geloven in God in de postmoderne, seculiere tijd. Het valt niet mee, hebben we gezien in de voorgaande blogs.

In een wereld die gevormd is door de wetenschappelijke revolutie, geloven we niet meer in een superman-God die vanuit de hemel ons leven regelt. Maar de hedendaagse mens beseft ook dat er daarmee iets verloren is gegaan. Iets magisch, iets heiligs, iets dat ons boven onszelf uittilt. Waren we nog maar kind, schreef ik in een vorig blog.

Maar God maakte een comeback…

…zeggen sommige filosofen. Toen niemand het meer verwacht had. Er waren twee dingen voor nodig.

1. De dood van God. Eerst natuurlijk door Nietzsche, toen al snel door veel meer mensen. Maar door de verschrikkingen van de 1e en 2e wereldoorlog zelfs door theologen (zie dit vorige blog).
Het was de superman-God die overleed. De God die de nieuwe atheïsten nog steeds bestrijden. De God van de bovennatuurlijke ingrepen. Want God zwijgt, terwijl mensen elkaar afslachten. Hij komt niet te hulp. Weinig mensen geloven nog in de superman-God tegenwoordig. Zijn ter gravedraging is gelukt.

2. De dood van de mens als god. Hoe kleiner de rol van God werd in de afgelopen 500 jaar, hoe groter de rol van de mens. Vooruitgangsgeloof werd gemeengoed. En de druk op het individu nam toe (blog 3). We zijn zelf de baas in ons eigen leven. Met alle keuzestress van dien.
Maar dezelfde 1e en 2e wereldoorlog lieten ook zien dat de mens er een puinzooi van maakt. Religie leidt tot oorlog, ja, maar oorlog krijg je ook zonder religie. (zie dit vorige blog). De mens is net zo’n slechte god als dat de superman-God dat was.

Met God, zonder God. We komen er niet uit. Onze wereld wordt niet beter. We kunnen het zelf niet en God is onmogelijk.

…precies!

En daar begint de comeback van God. Zeggen filosofen als Derrida, John Caputo, Slavoj Zizek en anderen.

Want onmogelijke dingen, ontdekten zij, zijn eigenlijk bere-interessant. Onmogelijke dingen zijn de krachtigste dingen die er zijn in het leven. In een wereld waar mensen er een potje van maken, is het enige waarop we kunnen hopen het onmogelijke.

Kijk maar eens mee naar de onderstaande voorbeelden:

1. Democratie

Geen enkele Amerikaan gelooft dat-ie in een perfecte democratie leeft. Ik denk zelfs dat de meeste Amerikanen niet denken dat zoiets ooit mogelijk is: een perfecte democratie. Democratie is een hoog ideaal waar je altijd naar onderweg bent, maar waar je nooit aankomt.

2. Vergeving

Net als iemand iets vergeven. Iedereen die ooit echt iets is aangedaan kan erover meepraten. Vergeven kan niet. Het bestaat niet. Want je kunt niet vergeten, en je kunt niet rechtzetten. Soms kun je niet eens berouw verwachten (omdat iemand is overleden, of omdat iemand iets onbewust heeft gedaan). Maar wat voor zin heeft vergeving dan?

Maar daar komt Nelson Mandela om de hoek. Na een verwoestende rassenstrijd riep hij dat er vergeving nodig was. Waar haalde hij het lef vandaan! Een gotspe! Te veel gevraagd, te vroeg, te erg. Onmogelijk. Kan iemand Hitler ooit vergeven?

Nee. Vergeving is onmogelijk. Maar juist daarom zo krachtig.

3. Cadeau

Nog een voorbeeld: je wilt jouw liefde voor een persoon uitdrukken in een cadeau. Zonder aanleiding, gewoon omdat je gek op een persoon bent. Maar dat is een onmogelijkheid. Want hoe lief en altruïstisch je het ook bedoelt, met jouw cadeau komen verwachtingen. Sterker nog: je zadelt iemand misschien wel op met een schuldgevoel. Zo’n cadeau moet natuurlijk beantwoord worden! En hoe fantastisch je idee ook – je komt onherroepelijk in een CD-van-jou-CD-van-mij situatie terecht.

Een absoluut altruïstisch cadeau, een cadeau zoals een cadeau bedoeld is, is onmogelijk. Maar juist daarom zo krachtig. Een bijzonder cadeau blijft je je leven bij.

Nog zo’n woord: God

God is onmogelijk. Zoveel hebben we wel geconcludeerd na de voorgaande blogs. Maar, zeggen de voorgenoemde filosofen, juist daarom zo krachtig. ‘God’, ‘vergeving’ ‘cadeau’ – het zijn allereerst woorden, maar ze wijzen naar iets anders, iets groters. Woorden kunnen dat: verwijzen naar iets dat te groot is voor woorden.

Ze verwijzen naar iets dat buiten het domein van de mogelijkheden ligt. God is zelfs iets dat buiten het domein van de objecten ligt. En dus ‘is’ God niet een soort superman-God (zie blog 6). En hij ‘is’ ook niet in ons allemaal, net zo min als hij in Nelson Mandela ‘is’.

Deze traditie zegt: als we het over God hebben, dan gaat het niet over een ‘bestaand object’ maar over een event. Er zit een event verborgen in het woord God.

Dit doet sterk denken aan ‘God bestaat niet, hij gebeurt’ wat we bijvoorbeeld hoorden bij de ‘atheïstische dominee’ Klaas Hendrikse.

Toch klopt dat niet: deze theologische denktrant probeert juist een stap verder te komen dan vrijzinnige, liberale theologie (zie vorig blog). Want liberale theologie moet uit je eigen tenen komen. Hendrikse zegt: ‘als je God zoekt, moet je bij mensen zijn’. Vaak is het zouteloos (want de magie is weg) en je wordt er moe van (want je moet het zelf doen).

Maar de filosofische gedachte ‘God als event’ doet iets. Het roept iets op.

In beweging

Net zoals ‘democratie’ niet iets zouteloos is. Integendeel. Niemand gelooft dat het een haalbaar ideaal is, maar iedereen staat ervoor op de barricades. En net zoals ‘vergeving’ niet zouteloos is – oh nee, juist niet. Als het goed gebeurt, is vergeving één van de krachtigste dingen die er zijn, misschien weet je ook dat uit ervaring.

‘Democratie’, ‘vergeving’ en ‘God’ wijzen op events die je in beweging zetten, zoals niet veel andere dingen dat kunnen. Op onderzoek uit, onvermoeibaar. Hoe minder democratie er ergens bestaat, hoe harder je ernaar op zoek gaat. Hoe minder vergevingsgezind een omgeving is, hoe meer je ernaar snakt. Hoe minder God er in onze wereld overblijft, hoe meer je denkt: missen we niet iets?

Of zoals John Caputo zegt:

God does not exist, he insists.

God is de tante in je Facebook timeline. God is de trol. God laat zien dat jouw beeld van hem fout is. God sterft graag aan jouw beeld van hem, want hij is onmogelijk. Hoe meer God verdwijnt, hoe meer dat woord ons prikkelt. God is een open einde. God is een spel in de ballenbak van het leven.
What do I love when I love my God? Vraag Augustinus.

Niemand weet het antwoord. Nog steeds het niet. Niemand gaat het ooit weten. Maar er wordt onafgebroken gezocht.

Ongeneeslijk Religieus 6: God als anti-held

Helden bestrijden ‘s nachts het kwaad, dat we overdag creëren. Mooi verhaal, maar onwaarschijnlijk. Vandaar dat God soms als anti-held wordt gezien.

Ongeneeslijk religieus

In een nieuwe blogserie over filosofie en geloven in God, neem ik je mee in de vraag hoe we zijn geworden wie we zijn: seculiere, postmoderne mensen, levend in de tijd van de dood van God. Langs verschillende historische gebeurtenissen en filosofische vragen kan er zo een beter begrip van jezelf en de huidige tijd ontstaan. En ik evalueer of ze een punt hebben, filosofen die zeggen: ‘misschien staat God ook weer op’. Klik hier voor mijn boek: Ongeneeslijk Religieus.

Er zijn maar weinig mensen die geloven in God tegenwoordig. Dat komt omdat iedereen denkt dat God een superheld is. Maar God is geen superheld. Terwijl onze wereld wel een superheld zou kunnen gebruiken.

Overdag een gewone sterveling, ‘s nachts de schrik van de misdaad: Batman. Talloze verhalen en films zijn er over hem verschenen en hij heeft nog altijd een trouwe schare fans.

Eigenlijk is Batman gewoon Bruce Wayne. Hij heeft een grotemensenbaan en ziet er onberispelijk uit. Pas ‘s nachts is Bruce Batman. Wie zou er niet willen zijn als Bruce?

Probleem

Maar de naïeve Batman heeft niet helemaal in de gaten dat de misdadigers die hij ‘s nachts bestrijdt, worden veroorzaakt door het systeem waar hij overdag aan bijdraagt. Misdadigers zijn de outcasts, zij kregen geen kansen, zij werden aangekeken op hun kleur, zij worden nooit ergens aangenomen. Misdadigers worden gecreëerd door het systeem waar ze zich tegen verzetten.

En dus dweilt Batman met de kraan open. Als het systeem van ‘overdag’ niet verandert, blijven er misdadigers ontstaan, hoeveel hij er ‘s nachts ook bestrijdt.

God

Bijna alle mensen van vandaag de dag rekenen God (onbewust) tot de superhelden. Sommige mensen geloven dat zo’n superheld-God echt bestaat (net als bij Batman). Hij is druk bezig om al jouw en mijn problemen op te lossen. Hij kan bovennatuurlijke dingen doen en bemoeit zich actief met jouw leven.

Veel atheïsten baseren zich trouwens ook op zo’n superheld-God. Lees de boeken van ‘nieuwe atheïsten’ als Dawkins, Harris en Hitchens maar eens. De God waar ze heel sterk niet in geloven, is net Batman.

Want ook als je niet in God gelooft, moet je een beeld hebben van waar je dan precies niet in gelooft. En dus heeft iedereen wel een beeld van God.
En dat beeld van God is bijna altijd God-als-superheld. Dat zit zo:

Geschiedenis

Sinds de wetenschappelijke revolutie zijn moderne mensen gewend om de wereld met een wetenschappelijke bril te bekijken. Descartes begon er al mee. In een door religieuze oorlogen verscheurde tijd stelde hij voor: laten we nou eens beginnen bij de ratio – niet bij geloof.

En hoe belangrijker die rationele bril werd, hoe moeilijker het werd om nog te geloven in een superheld-God, die op bovennatuurlijke wijze ingrijpt in onze wereld (zie ook blog 2).

Zelfs theologen geloofden niet meer in die superheld-God. In blog 5 zagen we hoe Dietrich Bonhoeffer, opgesloten in een concentratiekamp, definitief stopte met geloven in zo’n God (daar noemde ik hem de ‘God of the gaps’).

Van God kun je niet meer zeker zijn, concludeerden alle grote denkers. Maar om ‘m nou direct dood te verklaren (zoals Nietzsche later deed) is ook zo wat. God is nog wel ergens goed voor: om mensen te inspireren en te helpen om goed te doen in de wereld.

In een wereld waar God nooit ingrijpt, moeten mensen hun eigen boontjes doppen en daar kunnen ze best wat inspiratie bij gebruiken. Immanuel Kant en John Locke kozen deze lijn. Geloven in God helpt je om een goed mens te zijn, zeiden ze. God grijpt niet in, maar je komt wel verder als je in hem gelooft.

Van God naar mens

En zo krijg je vanaf de Verlichting iets dat ‘liberale theologie’ heet. Alle bovennatuurijke randjes en elk bovennatuurlijk ingrijpen wordt weggehaald bij God. Wat overblijft is inspiratie, mooie woorden en een aanmoediging om zelf iets goeds van de wereld te maken. Er zijn vandaag de dag nog steeds veel liberale kerken waar je iets dergelijks hoort.

God verdwijnt naar de achtergrond. En niet veel later was hij dood (volgens Nietzsche). Wat overblijft is de mens. Het liefst de beste exemplaren die we hebben. Nelson Mandela, Martin Luther King, Ghandi.

De mens vergoddelijkt, zoals ook Mandela, King en Ghandi een bijna goddelijke status hebben. Zij zijn de inspiratiebronnen van de moderne tijd. Als er mensen zijn die iets van God begrepen hebben, dan zijn zij het. Als je iets van God wilt zien, kijk dan naar hen.

Evaluatie

Die liberale theologie heeft een groot voordeel: je hoeft niet meer te geloven in een onwaarschijnlijke superman-God. Geloven in God kan prima met een wetenschappelijke bril op. God kan inspireren tot een beter leven, zoals ook Mandela, King en Ghandi inspireren. Maar liberale theologie heeft ook een nadeel: we moeten het alleen doen (zie ook blog 4). Goed mens zijn, de wereld verbeteren, Gods koninkrijk op aarde realiseren, alles ligt op ons bord.

En wij, mensen, worden daar moe van. We zijn er trouwens ook niet zo goed in. Als de 20e eeuw iets heeft laten zien, dan is het dat mensen elkaar verschrikkelijke dingen aandoen. Daar heb je geen God voor nodig: communisme, fascisme, nazisme, kapitalisme.

Met z’n allen hebben we het Batman-probleem. Onze beste helden bestrijden ‘s nachts het kwaad, dat we overdag met z’n allen creëren.
Daar komt bij: Batman is ook maar een mens. Anders dan veel andere superhelden heeft hij geen bovennatuurlijke krachten. Wat we eigenlijk nodig hebben, is een supermens. Eentje met bovennatuurlijke krachten. Maar ja, daar geloven we niet meer in.

De spagaat van veel gelovigen

Veel gelovigen zitten in deze spagaat. Het superheld-geloof in veel orthodoxe geloof is niet te verenigen met de rest van het leven (of die boodschap nou wordt verpakt in een hippe, postmodern ervaringsgerichte beleving of niet). En bij liberale vormen loop je de deur uit en denk je: is dit het nou?

Waren we nog maar jong en naïef. Dan konden we geloven in Batman en Superman en in superman-God. Maar we zijn wereldwijs geworden. We geloven niet meer in sprookjes en onze wereld is een beetje zouteloos geworden.

Op weg naar een nieuwe theologie

Er zijn theologen die zeggen: er is een nieuwe theologie nodig. Een postmoderne theologie. Een theologie na de dood van God. Die is niet naïef is en ook niet zouteloos.

Sommige theologen zeggen dat die theologie er al is. God is bezig met een comeback. En deze begint in de filosofie. De laatste twee blogs (deze en deze) gaan daarover.

Inspiratie voor dit blog komt uit Phil Sneider: Preaching after God: Derrida, Caputo, and the Language of Postmodern Homiletics

Ongeneeslijk Religieus 5: na de dood van God

Deel 5 uit de serie Ongeneeslijk Religieus. Over waarom het goed is dat God dood is – maar ook dat het veel te denken overblijft. Na de dood van God.

Ongeneeslijk religieus

In een nieuwe blogserie over filosofie en geloven in God, neem ik je mee in de vraag hoe we zijn geworden wie we zijn: seculiere, postmoderne mensen, levend in de tijd van de dood van God. Langs verschillende historische gebeurtenissen en filosofische vragen kan er zo een beter begrip van jezelf en de huidige tijd ontstaan. En ik evalueer of ze een punt hebben, filosofen die zeggen: ‘misschien staat God ook weer op’. Klik hier voor mijn boek: Ongeneeslijk Religieus.

Honden lijken vaak op hun baasjes. Jouw hond zegt iets over jou. Net als je God. Die zegt ook iets over jou. Maar als-ie er is, die God, dan gaat hij niet aan jouw leiband lopen. Dat hebben we in de afgelopen 100 jaar geleerd in Europa.

Lijken op je hond

God is dood, hebben we in het vorige blog gezien. En Nietzsche zegt: nu moeten we worden als een kind. Veel mensen doen iets anders. Ze worden zoals hun hond.

Misschien ken je ze wel: mensen die op hun hond gaan lijken. Het is misschien ook wel logisch. In veel gevallen zegt je hond iets over jou. Je kiest een hond uit op basis van wat jij belangrijk vindt. Motor-freaks hebben eerder een boxer dan een chihuahua. Familiemensen hebben labradors en sportievelingen hazewindhonden.

Hetzelfde geldt voor jouw Facebookprofiel.

In je Facebookbubbel

Facebook is de etalage van het leven, en let op: dat is niet alleen als je regelmatig berichten post. Ook de mensen, bedrijven en instellingen die jij toelaat in jouw tijdlijn, vormen samen jouw uithangbord. In de meeste gevallen staan er dingen in waar jij graag mee geassocieerd wilt worden.
Maar gelukkig heeft iedereen een trol in z’n tijdlijn. Een bijzondere buurman, een vergeten tante of iemand anders die nét iets te vaak berichten plaatst die je nét te vaak leest. Het zijn de mensen waarvan je regelmatig denkt: ik ga ze binnenkort ontvrienden – of uitzetten, dat kan ook tegenwoordig.

Er wordt veel negatiefs gezegd over die Facebook-etalages. Het is een filterbubbel waarbinnen iedereen een eigen wereld kan scheppen. Maar mensen doen dit al jaren. Vroeger heette het verzuiling en nog weer eerder was het misschien je godsdienst of lokale cultuur. We vertellen onszelf van oudsher verhalen over hoe de werkelijkheid in elkaar zit. En we geloven er nog in ook.

Imaginair, symbolisch, werkelijk

Jacques Lacan, een psychiater uit de 20e eeuw heeft hier veel over nagedacht. Hij stelt: de mens valt te begrijpen vanuit drie niveaus: het imaginaire, het symbolische en het werkelijke.

  1. Je zou de Facebook-etalage kunnen zien als het imaginaire. Het kunnen ook religieuze verhalen zijn of nationale feestdagen (Sinterklaas bijvoorbeeld). Ze zijn zo vanzelfsprekend dat je af en toe vergeet dat het constructen zijn. ‘Pas na de uitslag van de verkiezingen ontdekte ik dat alleen mensen in mijn netwerk op GroenLinks stemmen’ – hoorde ik iemand zeggen.
  2. Vanzelfsprekend, maar niet onschuldig, zegt Lacan. Want je Facebookprofiel gaat wel ergens over. Het representeert hoe jij op een diep niveau (het symbolische) naar de wereld kijkt. En meestal vind je het niet relaxt als iemand daar serieuze vragen bij stelt. Dat verklaart waarom mensen zo kwaad kunnen worden over een ‘onschuldig’ Sinterklaasfeest of ‘onschuldige’ politieke meningen.
  3. En dan is er nog ‘het werkelijke’, zegt Lacan. Dat is je oude buurman of je tante in je tijdlijn. Die is niet zozeer ‘meer waar’ dan jouw werkelijkheid, maar zo’n trol confronteert je wel dat jouw Facebook-etalage niet alles is. Dat de wereld groter is dan dat. En hoewel je heus wel weet dat dat zo is, heb je toch zin om je buurman uit te zetten.

Lijken op God

Sommige mensen lijken liever op hun God dan op hun hond. Maar ze lopen hetzelfde risico, namelijk dat ze hun God uitkiezen op basis van hoe ze zelf willen zijn. ‘God met ons’ kun je dan horen. Maar ze bedoelen: wij weten hoe het zit en hebben God daarop aangepast.

Het is niet zo moeilijk om God voor je karretje te spannen. Net als bij honden is het moeilijk om na te gaan wat God er echt van vindt. Je kunt ‘m niet zomaar opbellen. En dus kom je een heel eind met jouw versie van God. Je kunt God zelfs dood verklaren, zonder dat hij tegenstribbelt.

Theologie na de dood van God

Juist die zwijgende God is de laatste tijd door theologen omarmt. Want God zwijgt niet alleen als er bommen worden gegooid in zijn naam, maar hij zwijgt ook als de slachtoffers lijden. Dat is althans wat een aantal invloedrijke theologen heeft beschreven vanuit een concentratiekamp in nazi-Duitsland.

Bonhoeffer zegt het ongeveer zo: in het concentratiekamp moest ik afrekenen met God. Het was een specifieke variant van God: de God of the gaps. Het is de God die een antwoord geeft op dingen die wij niet snappen. Vroeger was God bijvoorbeeld het antwoord op de vraag waarom het ging onweren. En God is degene op wie je hoopt als alles misgaat (zie ook dit vorige blog). Bijvoorbeeld als je in een concentratiekamp zit. Maar, zegt Bonhoeffer, God doet niets hier. Hij zwijgt.

De joodse theoloog Elie Wiesel maakt iets vergelijkbaars mee. Hij beschrijft hoe er in Auschwitz acht gevangen aan de galg werden opgehangen. De rest van het kamp moest langslopen om te zien hoe ze stierven. Een van hen was een kind van 8. Het kind was zo licht dat het minuten duurde voordat het stierf.

Elie Wiesel beschrijft in z’n boek Night hoe hij langsliep en iemand hoorde fluisteren: ‘waar is God?’ Want er gebeurde niets. Er was geen verklaring. God zweeg.

Een afsterfende God

Het idee dat God dood is, is voor veel mensen heel herkenbaar. Het is soms ook heel gezond. Zo’n God die sterft is de imaginaire God. Het is Lacan’s 1e niveau. Het is de God die je hebt gemodelleerd naar hoe je wilt dat de wereld eruit ziet. God is met ons.

Het gevaar van een imaginaire God, is dat je God doet lijken op jezelf. Net als met die honden. En om deze reden is het verboden in de joodse, islamitische en christelijke cultuur om God af te beelden. God wordt aangeduid met namen die je niet mag uitspreken. Je mag geen beelden maken. Dat mag niet, want God is meer dan het imaginaire – zegt deze traditie.

God is geen sprookje, God is geen verhaaltje voor het slapen gaan. God is meer dan dat. God is ‘het werkelijke’, zegt deze traditie. God is altijd degene die jou laat zien dat je beeld van God onvolledig is. God is je buurman, je tante. God is de trol in je Facebook-etalage. God is Lacan’s 3e niveau.

Toen Elie Wiesel in het concentratiekamp de vraag hoorde ‘waar is God?’, toen hoorde hij daarna nog een stem, een stem van binnenuit. ‘Daar’, zei de stem. ‘Daar, dat kind aan de galg, dat is God’. God is niet wat je dacht dat hij was. Hij sterft aan zichzelf.

Veel hiervan is terug te vinden bij Peter Rollins, bijvoorbeeld in het interview door Rob Bell, check hier

Beeld: Mensen lijken op hun honden (volgens de advertentie van Cesar), zie hier.

Ongeneeslijk Religieus 2: waarom we liever niet in God geloven

Er is een prima reden om niet in God te geloven: er gaan heel veel mensen dood. Soms zo veel dat men massaal het geloof verliest. Zoals in Lissabon, 1755.

Ongeneeslijk religieus

In een nieuwe blogserie over filosofie en geloven in God, neem ik je mee in de vraag hoe we zijn geworden wie we zijn: seculiere, postmoderne mensen, levend in de tijd van de dood van God. Langs verschillende historische gebeurtenissen en filosofische vragen kan er zo een beter begrip van jezelf en de huidige tijd ontstaan. En ik evalueer of ze een punt hebben, filosofen die zeggen: ‘misschien staat God ook weer op’. Klik hier voor mijn boek: Ongeneeslijk Religieus.

Waarom we liever niet in God geloven

We gaan terug naar de eerste helft van de 18e eeuw. Het was het hoogtepunt van de Verlichting in Europa. De briljantste filosofen liepen rond, de wetenschap was in een stroomversnelling geraakt en men geloofde in de toekomst. Lissabon was de hoofdstad van een gigantische kolonisatiemacht. De Portugezen waren overal ter wereld te vinden en brachten alle rijkdom die ze vonden naar hun hoofdstad. Lissabon was rijk, machtig en vol van aanzien. Maar in dat jaar kwam alles aan een eind in november 1755.
En het was het moment waarop de filosofie begon af te rekenen met God.

Op een avond in november…

Op 1 november, Allerheiligen, brandden in alle katholieke kerken in Europa kaarsjes ter nagedachtenis aan de heiligen en martelaren uit de geschiedenis. Veel mensen waren in de kerk. Ook in Lissabon. Niemand kon vermoeden dat er op dat moment, op een paar kilometer van de kust van Portugal een aardbeving ontstond. Een van de dodelijkste aardbevingen die de wereld ooit heeft gekend.

Terwijl veel gelovigen in de kerk zaten, begon de stad op haar fundamenten te trillen, zo’n vijf minuten lang. Mensen vluchtten in paniek de kerk uit naar open ruimte. Niet iedereen lukte dat: veel mensen stierven onder de vallende stenen in de kerk. De verbijstering was enorm. Honderden doden.

Het werd nog erger. 40 minuten na de aardbeving kwam een tsunami. Een muur van water zoals Europa nog nooit had gezien, spoelde in één oogwenk iedereen weg die net een veilig onderkomen had gevonden. Lissabon werd bedolven onder water.

Duizenden doden.

Daar bleef het niet bij: de honderden kaarsjes in de vele kerken vielen om door de kracht van de aardbeving. Het vuur verspreidde zich door de stad en verzwolg alles wat de aardbeving en de tsunami hadden laten staan. Tienduizenden doden.
85 procent van alle gebouwen in Lissabon was weggevaagd, tienduizenden mensen verloren hun leven. Het leger van Portugal kwam en verbood iedereen die nog in leven was de stad te ontvluchten voordat alle lijken waren geruimd. Ziektes braken uit. De ellende was gigantisch.

Waar was God op Allerheiligen?

Europa keek in verbijstering toe. Wat gebeurt hier? Waarom krijgt Lissabon dit allemaal te verduren, nota bene op allerheiligen? En: waar is God op zo’n moment?

Er is veel over Lissabon geschreven in die tijd. Bijvoorbeeld door de filosoof Immanuel Kant. Hij was een van de eersten die bedacht dat een aardbeving misschien ook gewoon een natuurlijke oorzaak had. Het was de geboorte van aardrijkskunde in Europa.

Kun je nagaan: voordat Immanuel Kant op dit idee kwam, dacht men veel eerder aan bovennatuurlijke redenen voor een fenomeen als een aardbeving. God dus. En dat hij het een keertje nodig vond. Maar de ramp van Lissabon was zo gruwelijk (en het was nota bene een christelijke feestdag!) dat die verklaring onder druk kwam te staan.

God kreeg een onvoldoende

Kun je serieus nog geloven dat God hier iets mee te maken heeft? Misschien niet eens als aanstichter, maar hij had toch kunnen ingrijpen?

Na Lissabon stonden er voor het eerst in de geschiedenis van het Westen denkers op die zeiden: ik geloof het niet meer. Voltaire was er zo één. Hij stelde dat de wereld een puinhoop is en daarmee uit. Niks geen groter plan, niks geen goddelijke wijsheid. Het hem wel, maar hij kon niet anders concluderen dan dat het broddelwerk was. God kreeg een onvoldoende. Deze ramp sloeg nergens op.

De meeste denkers durfden het niet aan om God zo buitenspel te zetten. Ook Immanuel Kant niet. Ze zeiden iets wat lijkt op wat ik vroeger op de zondagsschool hoorde: een borduurwerk heeft twee kanten. De onderkant is een chaos maar de bovenkant is prachtig. Wij mensen zien de onderkant van onze wereld, maar God ziet de bovenkant.

Een gotspe, als je net al je familie bent verloren.

Charles Taylor, een hedendaagse filosoof zegt het zo: 500 jaar geleden was het een beetje bizar als je niet in God geloofde. En 500 jaar geleden was het doodnormaal om aardbevingen toe te schrijven aan God. Tegenwoordig is het een beetje bizar als je wél in God gelooft. En vandaag de dag is het een gotspe om te zeggen dat God aardbevingen veroorzaakt. Tegenwoordig noemen wij aardbevingen betekenisloos natuurgeweld.

Vanaf Lissabon geldt: als het ons lukt zonder God, dan graag, dankuwel.

Maar lost de God-loosheid iets op?

Veel mensen kennen het verhaal van de aardbeving van Lissabon niet – ik kan me niet herinneren dat ik het op school heb gehad. Maar filosofe Susan Neiman zegt: Lissabon was Auschwitz voor Auschwitz.

Tja, Auschwitz was natuurlijk wel een tandje zwaarder. En een aardbeving gaat over natuurlijk kwaad. De natuur gaat z’n eigen gang. Daar zit geen reden achter, zeggen we tegenwoordig. Maar Auschwitz was moreel kwaad. Dat is wat jij en ik elkaar aandoen. Daar zit geen redeloze natuur achter – maar mensen. Mensen die elkaar dit met hun volle verstand aandoen. En hoe. Auschwitz was vele malen gruwelijker.

Toch was er een reden dat Immanuel Kant en vele anderen in zijn tijd niet zo ver gingen als Voltaire. Dat ze God graag een plek wilden blijven geven. Ze waren bang voor het idee van betekenisloos kwaad (zie vorig blog). En ze vroegen zich af: wordt het eigenlijk wel beter zonder God?

*de centraliteit van Lissabon in de westerse omgang met het kwaad komt uit het boek van Susan Neiman: Het kwaad denken.

Ongeneeslijk religieus 1: Filosofie en het geloof in God

Geloven in God heeft een belangrijk voordeel: het kan je helpen onheil in je leven beter te verklaren. Maar misschien ben je beter af zonder verklaring.

Ongeneeslijk religieus

In een nieuwe blogserie over filosofie en geloven in God, neem ik je mee in de vraag hoe we zijn geworden wie we zijn: seculiere, postmoderne mensen, levend in de tijd van de dood van God. Langs verschillende historische gebeurtenissen en filosofische vragen kan er zo een beter begrip van jezelf en de huidige tijd ontstaan. En ik evalueer of ze een punt hebben, filosofen die zeggen: ‘misschien staat God ook weer op’. Klik hier voor mijn boek: Ongeneeslijk Religieus.

Cursus Empathie

Toen Emily McDowel 38 jaar was, kreeg ze kanker. Negen maanden lang zat ze in intensieve chemotherapie om de kanker te doen slinken. Ondertussen stroomde haar brievenbus vol met kaarten. Ze kon er de muur mee behangen, zoveel kaarten.

De meeste van die kaarten sloegen de plank compleet mis.

“What doesn’t kill you makes you stronger” las ze. En: “Lachen is het beste medicijn!”. Nog één: ‘Everything happens for a reason”. Allemaal niet wat je wilt horen als je net je haar bent verloren en al dagen als een vaatdoek in bed ligt.

Nog vaker hoorde ze niks. Mensen wisten niet wat ze moesten zeggen.

Jaren later begon ze een bedrijfje dat ‘Empathy cards’ maakte. Kaarten voor mensen die niet weten wat ze moeten zeggen. Of die hoogstwaarschijnlijk de plank zullen misslaan. We hebben het hard nodig, zegt Emily McDowel. Empathie komt ons vandaag de dag niet meer aanwaaien.

filosofie en het geloof in god

Wat jij en ik verleerd zijn

Wij, postmoderne mensen zijn goed in een heleboel dingen, maar niet in omgaan met lijden. Of met de dood. We hebben er letterlijk geen woorden voor. We weten niet wat we moeten doen en we weten niet hoe we erover na moeten denken. Er zijn nog nooit mensen geweest in de geschiedenis die er zo slecht in waren als jij en ik.

Je ziet het terug in ons taalgebruik. Als het om kanker gaat, hoor je vaak strijdbare termen: “let’s kick cancer’s ass” en “fuck cancer”!. En je ziet beelden van de Alpe d’Huzes en mensen die tot het uiterste gaan. Dat is soms goed en belangrijk, maar niet als je de strijd verliest. Opgeven is geen optie. Zelfs niet als je gewoon dood gaat. Zo vertelt ook deze stervende kankerpatient.

Het absurde

Eigenlijk is het geen wonder dat we zo slecht kunnen omgaan met lijden en dood. Nooit was er een tijd en cultuur waarin mensen zoveel kunnen begrijpen van de wereld om hen heen. Voor alles zoeken we een verklaring, voor elk probleem wordt een oplossing verzonnen. Met dank aan de wetenschappelijke revolutie. Als de schrijver Harari de geschiedenis van de mensheid samenvat (in dit boek), dan stelt hij dat die wetenschappelijke revolutie één van de meest impact volle dingen is die de mens ooit is overkomen.

Maar het lot blijft bestaan. Het lot dat bepaalt dat jij op een dag ziek wordt. Dat je vader of moeder te vroeg overlijdt. Dat je vriend of vriendin bij je weggaat omdat het niet langer gaat. Gebeurtenissen waar wel een natuurlijke oorzaak voor te vinden is, maar waar geen antwoord bestaat op de waarom vraag. Waarom ik? Waarom nu? Waarom niet?

Dat is het type gebeurtenissen waarvoor jij en ik jaren nodig hebben om er vat op te krijgen. Als het al lukt. Vaak niet eens. In de filosofie wordt dit ‘the absurd’ genoemd. Je denken stopt. Er is geen reden.

filosofie en het geloof in godDe spanning van nu

En tegelijk is dat krankzinnig. Voor alles zoeken we een reden. Mensen zijn reden-zoekende wezens en postmoderne mensen helemaal.

Sterker nog, religie kan functioneren als een reden. De geschiedenis door zeggen mensen die lijden: God heeft er een plan mee. Of: God straft voor zondigheid. Liever een slechte reden, of ééntje die je niet begrijpt, dan helemaal geen reden.

Dit is de spanning waarvan de filosoof Charles Taylor zegt dat het postmoderne mensen typeert. Het verklaart dat religie nooit helemaal weg gaat, ook niet als de wetenschappelijke trein voortdendert. Iemand in mijn colleges zei het zo: natuurlijk geloof ik niet in God, maar ik weet ook dat er meer is tussen hemel en aarde.

Hoe kwamen we hierin terecht?

Deze spanning komt ergens vandaan. In de loop van de tijd werden we wie we zijn. Een belangrijke fase in die geschiedenis werd door de filosoof Nietzsche aangewezen. God is dood, zei hij. Weg, verdwenen. En als God dood is, dan is er nooit meer een antwoord op de waarom-vraag.

De komende blogs wil ik stilstaan bij deze ontwikkeling. Nietzsche had ‘m niet bedacht, hij constateerde het. [linkje naar video over Nietzsche] En hij waarschuwde. Het leven wordt er niet eenvoudiger op, zonder God.

filosofie en het geloof in godFilosofie en het geloof in God (2)

Met haar Empathy cards wil Emily McDowel mensen helpen. Reken af met het zoeken naar redenen, zegt ze via haar kaarten. Empatie vandaag de dag betekent het stoppen met zoeken naar verklaringen. Aanwezig zijn is genoeg. Een hand vasthouden. Meehuilen en meebalen. God is dood, er is geen reden, we moeten het zelf doen.

Er zijn ook mensen die zeggen: juist als je dat doet, ben je spiritueel bezig. Ze verwijzen naar de christelijke versie van de uitspraak ‘God is dood’. God hing aan een kruis en toen iedereen zei: kom er dan vanaf! doe er wat aan! – toen bleef hij hangen. De filosoof Slavoj Zizek zegt het zo: een echte christen is een atheïst.