Godsbewijs: argument tegen het ontologisch godsbewijs (2)

godsbewijs

Serie: godsbewijs

In deze serie Godsbewijs’ wordt drie keer een godsbewijs (en hun weerleggingen) uit de geschiedenis behandeld.

Intro

Volgens de middeleeuwse monnik Anselmus is de definitie van God: ‘datgene waarboven niets groters gedacht kan worden’. En als je de allergrootste bent, dan besta je natuurlijk ook (in plaats van dat je slechts een idee bent). Ook een eerste tegenargument hebben we al behandeld.

Tegenargument 2

De filosoof David Hume kwam zo’n 700 jaar na Anselmus met een pittige kritiek. Het verschil tussen denken aan een eenhoorn en denken aan een vierkante cirkel, zei Hume, is dat je over de eenhoorn kunt praten alsof het bestaat. De vierkante cirkel is een logische contradictie, dat kan niet.

Als je een kind uitlegt wat een eenhoorn is, kan het zijn dat het vraagt: bestaan eenhoorns ook echt? En dan kun je ja of nee antwoorden. Dat kan niet als je het met een kind hebt over een vierkante cirkel. Als het kind snapt wat je bedoelt, zal het niet vragen: en, bestaan ze ook?

Maar, ging Hume verder, los van logische contradicties (vierkante cirkels) kun je alles denken als bestaand en niet-bestaand. Je zou je kunnen voorstellen dat koningin Maxima niet bestond. Of dat er geen kleur blauw zou zijn. Je kunt je zelfs voorstellen dat er op een dag wel eenhoorns blijken te zijn.

Verdieping

Denk eens aan koningin Maxima. En denk daarna eens aan koningin Maxima als bestaand. Wat is het verschil? Niks, zou Hume zeggen. Zelfs denken aan een eenhoorn impliceert dat je denkt aan een eenhoorn als bestaand.

De essentie van de dingen, dat wat een ding is, staat los van hun daadwerkelijke bestaan. En daarom kun je van alle dingen vragen: bestaat het? Maar als dat zo is, kun je van niks bewijzen dat het, vanuit de essentie geredeneerd wel moet bestaan.

Immanuel Kant

Immanuel Kant, een Duitse denker is het met Hume eens. ‘Bestaan’, zegt hij, is niet zoiets als de kleur ‘blauw’. Als we zeggen: ‘kijk daar loopt een blauwe eenhoorn’ dan zeggen we daadwerkelijk iets over die eenhoorn. Namelijk dat-ie blauw is.

Maar als we zeggen: ‘daar loopt een bestaande eenhoorn’, dan zeggen we niet iets anders dan: ‘daar loopt een eenhoorn’. Bestaan is niet een eigenschap, het is een voorwaarde voor het hebben van eigenschappen. Een eenhoorn heeft niet één hoorn, want een eenhoorn bestaat niet. Maar we stellen ons bij een eenhoorn alleen een paardachtig wezen voor dat één hoorn heeft.

Dus, zegt Kant, Anselmus veronderstelt eigenlijk al het bestaan van God door te stellen dat God bepaalde eigenschappen heeft. Maar de vraag waar het om gaat is: bestaat er iets dat de eigenschappen heeft, die we aan God toeschrijven?

En?

Dit klinkt logisch. Maar is het een doorslaggevend argument tegen het beroemde ontologische godsbewijs? Sommigen zeggen van wel. Anderen zeggen: misschien is God wel juist de uitzondering op de stelregel dat bestaan geen eigenschap is. Wat denk jij?

Binnenkort behandelen we een ander godsbewijs: het kosmologische argument.

2 gedachten over “Godsbewijs: argument tegen het ontologisch godsbewijs (2)”

  1. Dag Gerko,

    Je blog gelezen over het godsbewijs volgens Anselmus.

    Stel je wil aan een ander uitleggen wat jouw geluk is: dit geluk bestaat voor jou en is het grootste en beste wat je kent. Je wil dit voor een ander ‘bewijzen’ dat het bestaat: ‘al mijn handelen komt eruit voort’. Wanneer een ander dit geluk ook kent, begrijpt hij/zij dat al het handelen er uit voort komt.

    Volgens mij kun je je geluk niet bewijzen, alleen van (schriftelijk) getuigen.
    Dit is volgens mij het probleem met het Godsbewijs: het is een ervaren (welke Anselmus als iets groots heeft ervaren). Dit ervaren extrapoleert of dicht hij in potentie aan iedereen toe, sterker het zou in de hele fysieke schepping bestaan.

    Geluk behoort tot het domein van emotie en niet van de logica of fysiek wereld.

    Naar mijn opinie is de discussie aangaande het Godsbewijs niet zuiver.

    1. Hey Caspar,
      scherpe observatie. Ik gebruik dit argument in m’n boek ook als het gaat over de vraag of je een keuze kunt maken waar je zelf door verandert. Bijvoorbeeld om kinderen te krijgen. Daar geldt (volgens mij) hetzelfde voor: je weet niet waar je ja tegen zegt en het is onmogelijk om de ervaring van kinderen krijgen over te brengen op anderen.

      Ik denk overigens wel dat Anselmus zou proberen dit argument los te koppelen van ervaring. Zijn bewering is dat het een ontologisch argument is, oftewel: dat het te maken heeft met ‘bestaan’. Hij stelt dat het concept God (waarbij hij ervan uit gaat dat die bij iedereen ongeveer hetzelfde is – namelijk datgene waarboven niks groters gedacht kan worden) z’n bestaan impliceert. Daarvoor hoef je niet per se God te ervaren of te voelen – het concept God is voldoende.

      Hoe kijk je daarnaar?

Geef een antwoord